Deze opdracht gaat over de het voltooid deelwoord. Lees de uitleg over het voltooid deelwoord. In deze opdracht staan alleen regelmatige voltooid deelwoorden, je kunt ook het onregelmatige voltooid deelwoorden oefenen.
Vul het voltooid deelwoord in.
1: rennen - ik heb/ben (rennen)
2: gooien - ik heb (gooien)
3: voetballen - wij hebben (voetballen)
4: spelen - jij hebt
5: delen - hij heeft
6: gillen - wij hebben
7: praten - ik heb
8: computeren - ik heb
9: maken – jij hebt
10: gapen – ik heb