In deze eenvoudige opdracht ga je aan de slag met woordenschat.
In deze oefening staan steeds drie woorden die bij elkaar horen, welk woord hoort er nog meer bij? Sleep de woorden naar de juiste rij.
1: stoel, kast, bank,
2: potlood, stift, pen,
3: krijs, schreeuw, gil,
4: peer, appel, banaan,
5: man, vrouw, jongen,
6: arm, been, teen,
7: januari, maart, april,