Het aanwijzend voornaamwoord gebruiken
Uitleg
Deze uitleg gaat over het gebruiken van aanwijzende voornaamwoorden. De Latijnse naam voor het aanwijzend voornaamwoord is demonstratief pronomen. Lees de uitleg over het herkennen van het aanwijzend voornaamwoord of maak de oefeningen om aanwijzende voornaamwoorden in zinnen te leren herkennen.
Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere: deze, die, dit en dat.
Voor dichtbij gebruik je deze en dit
- Deze schuur moet geverfd worden.
- Dit huis staat te koop.
Voor verder weg gebruik je die en dat
- Die zon staat hoog aan de hemel.
- Dat huis aan het eind van de straat.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord. Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.
- de student, die student, deze student
- de boom, die boom, deze boom
- het werk, dat werk, dit werk
- het spel, dat spel, dit spel
De-woorden
Voor de-woorden (zelfstandig naamwoorden met het lidwoord de) gebruik je die of deze.
- de meneer
- deze meneer
- die meneer
- de nacht
- deze nacht
- die nacht
Het-woorden
Voor het-woorden (zelfstandig naamwoorden met het lidwoord het) gebruik je dat of dit.
- het schrift
- dit schrift
- dat schrift
- het paspoort
- dit paspoort
- dat paspoort
Lidwoorden
Om het juiste aanwijzend voornaamwoord te gebruiken is het belangrijk om te weten welk lidwoord je moet gebruiken. Lees hier de uitleg over lidwoorden en maak de oefeningen over de lidwoorden.
De belangrijkste regels zijn:
- de meeste zelfstandig naamwoorden zijn de-woorden
- het meervoud krijgt altijd het lidwoord 'de'
- de oefeningen, die oefeningen, deze oefeningen
- verkleinwoorden zijn altijd het-woorden
- het kopje, dat kopje, dit kopje
Maak de opdrachten om te oefenen met het invullen van het juiste aanwijzend voornaamwoord.